- Export to PDF
- Get the short link of this page
- Share this page onTwitterFacebookLinkedin
Besluit van de Europese Ombudsman inzake klacht 485/97/VK/OV tegen de Europese Commissie
Decision
Case 485/97/OV - Opened on Wednesday | 10 September 1997 - Decision on Thursday | 30 July 1998
Straatsburg, 30 juli 1998
Geachte heer W.,
Op 3 juni 1997 heeft u bij de Europese Ombudsman een klacht ingediend over de omstandigheden waaronder uw contract als audiovisueel correspondent bij het Bureau van de Europese Commissie in Den Haag niet is vernieuwd.
Op 10 september 1997 heb ik de klacht toegestuurd aan de voorzitter van de Europese Commissie. De Commissie heeft haar advies verstuurd op 17 december 1997 en ik heb u dit toegestuurd met het verzoek, indien u dat wenste, opmerkingen te maken. Uwerzijds zijn geen opmerkingen ontvangen. Op 25 juni 1998 heb ik van de Commissie aanvullende opmerkingen ontvangen waarin zij mij mededeelde met u tot een minnelijke schikking te zijn gekomen.
Thans doe ik u de resultaten toekomen van het uitgevoerde onderzoek.
DE KLACHT
Volgens klager waren de ter zake dienende feiten als volgt:
De heer W., een journalist die als audiovisueel correspondent werkzaam is bij het Bureau van de Europese Commissie in Den Haag, klaagt over de omstandigheden waaronder zijn contract niet is vernieuwd. Ten eerste klaagt hij erover dat het Bureauhoofd heeft geweigerd de laatste vernieuwing van zijn driejaarlijkse contract te ondertekenen omdat hij de functie overbodig achtte. Dit gebeurde op 1 april 1997, d.w.z. een maand nadat het contract was afgelopen, en zonder overleg met de audiovisuele afdeling van DG X (informatie, communicatie, cultuur en audiovisuele media) van de Commissie. Ten tweede werd aan de indiener van de klacht, die de hele maand maart gewoon gewerkt had, medegedeeld dat hij die maand niet betaald zou worden. Volgens de indiener heeft het Bureau van de Commissie daardoor de administratieve procedure geschonden.
HET ONDERZOEK
Opmerkingen van de Commissie
Over het feit dat het contract niet verlengd is, wees de Commissie er in haar opmerkingen op dat de oorspronkelijke looptijd van de overeenkomst van de klager, die op 25 april 1996 was getekend door het vorige hoofd van het Bureau van de Commissie in Den Haag, een jaar was en met nog eens een jaar kon worden verlengd. Daar het nieuwe Bureauhoofd zijn werkzaamheden pas op 3 maart 1997 begon, werd het besluit de overeenkomst van klager te verlengen uitgesteld tot die datum. Klager werd, tijdens bijeenkomsten met het Bureauhoofd op 11 maart en 1 april 1997 mondeling op de hoogte gesteld van het besluit zijn contract niet te verlengen. Het Bureauhoofd had besloten dat verlenging van het contract onnodig was. Naar aanleiding van een schriftelijke klacht van 3 april 1997 over het besluit deelde het Bureauhoofd de klager per brief van 7 april 1997 mede dat er geen redenen waren om het besluit te herzien.
Uiteindelijk diende klager een verzoek in om betaling over de maand maart 1997, d.w.z. een bedrag van 2.500 ecu, hetgeen overeenkomt met een twaalfde van het salaris dat verschuldigd was over de aanvangsperiode. Dit verzoek werd afgewezen.
Ten slotte merkte de Commissie op dat er enige verwarring bestond over de precieze aard van de rechten die klager volgens de overeenkomst had. De Commissie verklaarde bereid te zijn een minnelijke schikking met de klager te treffen. In haar aanvullende opmerkingen deelde de Commissie de Ombudsman mee dat een minnelijke schikking was getroffen en dat aan klager een bedrag van 2.500 ecu zou worden uitbetaald waarop hij aanspraak maakte wegens zijn werkzaamheden in de maand maart 1997.
Opmerkingen van klager
Van klager zijn geen schriftelijke opmerkingen ontvangen. Op 6 juli 1998 deelde klager het Bureau van de Ombudsman echter telefonisch mede tevreden te zijn over de minnelijke schikking. Hij dankte de Ombudsman voor zijn bemiddeling.
BESLUIT
1. Klager zou niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van het feit dat zijn contract niet vernieuwd werd
1.1. Klager beweert dat hem niet tijdig is medegedeeld dat zijn contract niet zou worden verlengd. Met name beweert hij dat hij hiervan pas een maand na afloop van het contract op de hoogte is gesteld. De Commissie heeft er echter op gewezen dat de oorspronkelijke looptijd van het contract, dat op 25 april 1996 is getekend, een jaar bedroeg, dat deze termijn met nog eens een jaar kon worden verlengd, en dat de klager op 11 maart en 1 april 1997 mondeling, en op 7 april 1997 schriftelijk is medegedeeld dat er geen verlenging zou plaatsvinden.
1.2. De Europese Ombudsman behandelt klachten over wanbeheer die voortkomen uit contractuele betrekkingen. Hij streeft er echter niet naar te bepalen of een overeenkomst door een van beide partijen is geschonden. Dit vraagstuk kan uitsluitend doelmatig worden behandeld door Nederlandse rechtbanken die, overeenkomstig artikel 7 van de overeenkomst, bevoegd zijn ter zake van geschillen tussen de partijen, en die beschikken over de mogelijkheid de argumenten van de partijen over de desbetreffende nationale wetgeving te horen en strijdig bewijsmateriaal over eventuele aangevochten feiten te evalueren.
1.3. Ten aanzien van de verplichting tijdig mededelingen te doen, blijkt de afloopdatum van het oorspronkelijke contract 25 april 1997 te zijn en niet 1 maart 1997, zoals aangegeven door klager. Voorts blijkt klager, in eerste instantie mondeling tijdens bijeenkomsten met het Bureauhoofd op 11 maart 1997 en 1 april 1997 (deze datum wordt eveneens vermeld door indiener), en later per brief van 7 april 1997 op de hoogte te zijn gesteld van het feit dat zijn contract niet werd verlengd. Dit houdt in dat het hoofd van het Bureau van de Commissie klager 25 dagen voor afloop van het contract, en niet een maand daarna, zoals klager beweert, op de hoogte heeft gesteld van het feit dat zijn contract niet werd verlengd. Wat betreft de verplichting tijdig mededelingen te doen, blijkt er dus geen sprake te zijn van wanbeheer door de Commissie.
2. De minnelijke schikking met betrekking tot de uitkering van 2.500 ecu voor de maand maart 1997
2.1. Gezien het feit dat klager de hele maand maart 1997 gewoon had gewerkt, diende hij een verzoek in om betaling van het bedrag van 2.500 ecu over deze maand, dat door het hoofd van het Bureau van de Commissie werd geweigerd. In haar opmerkingen wijst de Commissie er echter op dat er enige verwarring heeft bestaan over de precieze aard van de contractuele rechten van klager. In aansluiting op het verzoek van de Ombudsman was de Commissie dan ook bereid een minnelijke schikking met klager te treffen en zij stemde in met uitkering van 2.500 ecu voor de werkzaamheden die klager in de maand maart 1997 heeft verricht. Klager liet de Ombudsman weten tevreden te zijn met de getroffen regeling.
2.2. De Ombudsman stelt vast dat deze regeling het mogelijke geval van wanbeheer opheft en dat klager zijn tevredenheid over de regeling heeft uitgesproken.
3. Conclusie
3.1. Op basis van het onderzoek van de Europese Ombudsman naar punt 1 van deze klacht blijkt er geen sprake te zijn geweest van wanbeheer door de Europese Commissie.
3.2. Met betrekking tot punt 2 van deze klacht is een minnelijke schikking getroffen tussen de Instelling en de klager. De Ombudsman sluit de zaak derhalve.
Hoogachtend,
Jacob Söderman
Kopie naar:
Jacques SANTER, Voorzitter van de Europese Commissie
Jean-Claude EECKHOUT, Directeur
- Export to PDF
- Get the short link of this page
- Share this page onTwitterFacebookLinkedin