You have a complaint against an EU institution or body?

Available languages:
  • Nederlands

Besluit van de Europese Ombudsman inzake klacht 1283/2004/OV tegen het Europees Parlement


Straatsburg, 11 november 2005

Geachte heer K.,

Op 23 april 2004 diende u bij de Europese Ombudsman een klacht in betreffende uw uitsluiting van het door het Europees Parlement georganiseerde algemeen vergelijkend onderzoek PE/134/C.

Op 3 juni 2004 zond ik uw klacht door naar de Voorzitter van het Parlement. Op 20 juli 2004 stuurde het Parlement mij zijn standpunt toe, dat ik u vervolgens op 18 augustus 2004 heb doorgezonden met het verzoek daarop opmerkingen te maken. Ik heb geen opmerkingen van u ontvangen.

Bij deze stel ik u in kennis van de resultaten van de onderzoeken die zijn ingesteld.

Gelieve mij te verontschuldigen voor de tijd die nodig was voor de behandeling van uw klacht.


DE KLACHT

Volgens de klager laat de toedracht van de zaak zich als volgt omschrijven:

De klager, die voor de Europese Commissie werkt, stuurde een sollicitatieformulier op teneinde mee te doen aan algemeen vergelijkend onderzoek PE/134/C (hulpbeambten (C5-C4) voor de sector algemene beveiliging)(1), dat door het Europees Parlement werd georganiseerd. Bij schrijven van 18 september 2003 verwierp de jury zijn sollicitatie echter, omdat a) de klager geen recente beroepservaring van ten minste vijf jaar op het gebied van de openbare of particuliere algemene beveiliging had (punt III.B.1.b van de aankondiging van het onderzoek) en b) de klager op basis van de bewijsstukken niet over een goede kennis van een andere officiële taal van de EU beschikte (punt III.B, 2 en 3 van de aankondiging van het onderzoek).

Op 6 oktober 2003 diende de klager een aanvraag tot heroverweging van zijn sollicitatie in. De jury verwierp deze aanvraag bij schrijven van 11 november 2003, dat de klager op 14 november 2003 ontving. De klager beweerde dat hier volgens de gedragscode van het Parlement sprake was van een vermijdbare vertraging. Inhoudelijk aanvaardde de jury het argument van de klager met betrekking tot zijn kennis van een tweede taal. Wat de beroepservaring van de klager betreft, merkte de jury op dat uit de bij de oorspronkelijke sollicitatie gevoegde bewijsstukken niet bleek dat hij over de vereiste beroepservaring voor de desbetreffende taken beschikte.

Op 18 november 2003 diende de klager een klacht in waarbij hij zich op artikel 90, lid 2 van het Statuut beriep. Op 17 februari 2004 verwierp het tot aanstelling bevoegde gezag de klacht onder verwijzing naar de voorwaarden in de aankondiging van het onderzoek en met de vermelding dat uit de door de klager ingediende bewijsstukken niet bleek wat voor ervaring hij precies over welke periode had opgedaan.

Op 23 april 2004 richtte de klager zich met deze klacht tot de Ombudsman. De aantijgingen van de klager kunnen als volgt worden samengevat:

  1. De jury heeft de klager onterecht van algemeen vergelijkend onderzoek PE/134/C uitgesloten en heeft zijn dossier niet objectief en zorgvuldig genoeg bekeken.
  2. Er is sprake geweest van een vermijdbare vertraging in het antwoord aan de klager, dat zou zijn verzonden na de 45 dagen die in het besluit van het Bureau van 10 juli 1997(2) worden genoemd. De klager verzond zijn brief op 6 oktober 2003 en ontving pas op 14 november 2003 een antwoord.

HET ONDERZOEK

Het standpunt van het Parlement

In zijn standpunt maakte het Parlement de volgende opmerkingen:

Wat de eerste aantijging betreft, wees het Parlement in de eerste plaats op de bepalingen in de aankondiging van het onderzoek betreffende de toelatingsvoorwaarden voor het onderzoek.

Na de sollicitatie van de klager te hebben onderzocht, besloot de jury hem niet tot het onderzoek toe te laten omdat hij 1) niet over ten minste vijf jaar beroepservaring op het gebied van openbare of particuliere algemene beveiliging beschikte en 2) geen goede kennis van een andere officiële taal had. Na de sollicitatie te hebben heroverwogen, bleef de jury bij haar besluit. Zij heeft echter wel de argumenten van de klager met betrekking tot zijn kennis van een tweede taal aanvaard. Verder constateerde zij dat uit de bewijsstukken bij de sollicitatie van de klager inderdaad niet bleek dat hij over de vereiste beroepservaring voor de in de aankondiging van het onderzoek vermelde taken beschikte.

Het Parlement had het dossier van de klager en de bewijsstukken inzake zijn beroepservaring opnieuw bekeken (deze stukken waren bij het standpunt van het Parlement gevoegd). Net als de jury was het Parlement van mening dat deze stukken niet aan de vereisten van punt III.B.3 van de aankondiging van het onderzoek voldeden. De klager had arbeidscontracten/getuigschriften of brieven/aanstellingsbevestigingen moeten insluiten waaruit de precieze aard van de werkzaamheden kon worden opgemaakt. Tevens had hij salarisstroken moeten bijvoegen als bewijs van de aanvangs- en eventueel einddatum van de periode waarin hij de beroepservaring had opgedaan. De klager had wel bewijsstukken van zijn beroepservaring en een enkele salarisstrook bijgevoegd, maar geen enkel document waaruit de precieze aard en duur van zijn werkzaamheden konden worden opgemaakt. Het voor aanstelling bevoegde gezag had het besluit van de jury geverifieerd en was daarbij niet op onwettigheden gestuit.

Wat de tweede aantijging inzake het vertraagde antwoord betreft, te weten dat de klager pas op 14 november 2003 een antwoord op zijn klacht van 6 oktober 2003 ontving, merkte het Parlement op dat de jury niet telkens na ontvangst van een klacht vergadert, maar alle dossiers in één vergadering behandelt. Zodra een besluit over een dossier is genomen, moet dit nog in een brief worden vervat die vervolgens moet worden vertaald. De termijn die de jury nodig had om te antwoorden, leek in dit licht alleszins redelijk.

In punt III.A.1 van de gedragscode van het Parlement wordt inderdaad bepaald dat schriftelijke verzoeken die bij een administratieve dienst van het Parlement worden ingediend, binnen 45 dagen moeten worden beantwoord (overeenkomstig het besluit van het Bureau van 10 juli 1997). Dit besluit heeft echter alleen betrekking op verzoeken en niet op klachten over een besluit van een jury. Punt III.A.1 van de gedragscode was in het onderhavige geval dus niet van toepassing.

De opmerkingen van de klager

De Ombudsman stuurde het standpunt van het Parlement naar de klager door met het verzoek daarop opmerkingen te maken. Er zijn echter geen opmerkingen van de klager ontvangen.

HET BESLUIT

1 De vermeend onterechte uitsluiting van algemeen vergelijkend onderzoek PE/134/C

1.1 Volgens de klager had de jury hem onterecht van algemeen vergelijkend onderzoek PE/134/C uitgesloten en had zij zijn dossier niet objectief en zorgvuldig genoeg bekeken.

1.2 In zijn standpunt verwees het Parlement naar het feit dat de jury de sollicitatie van de klager had onderzocht en had besloten hem niet tot het onderzoek toe te laten omdat hij 1) niet over ten minste vijf jaar beroepservaring op het gebied van openbare of particuliere algemene beveiliging beschikte en 2) geen goede kennis van een andere officiële taal had. Na de sollicitatie te hebben heroverwogen, bleef de jury bij haar besluit. Zij aanvaardde echter wel de argumenten van de klager met betrekking tot zijn kennis van een tweede taal. Het Parlement had het dossier van de klager en de bewijsstukken inzake zijn beroepservaring opnieuw bekeken. De klager had arbeidscontracten/getuigschriften of brieven/aanstellingsbevestigingen moeten insluiten waaruit de precieze aard van de werkzaamheden kon worden opgemaakt. Tevens had hij salarisstroken moeten bijvoegen als bewijs van de aanvangs- en eventueel einddatum van de periode waarin hij de beroepservaring had opgedaan. De klager had geen enkel document overlegd waaruit de precieze aard en duur van zijn werkzaamheden konden worden opgemaakt. Het voor aanstelling bevoegde gezag had het besluit van de jury geverifieerd en was daarbij niet op onwettigheden gestuit.

1.3 De Ombudsman merkt op dat met betrekking tot de beroepservaring in punt III.B.1.b) van de aankondiging van het onderzoek staat dat "recente beroepservaring van ten minste vijf jaar op het gebied van de openbare of particuliere algemene beveiliging" vereist is en verder dat "[...] beroepservaring […] noodzakelijkerwijs verband [moet] houden met de "Taken" die staan vermeld in punt II, en gedetailleerd op het sollicitatieformulier worden vermeld en met bewijsstukken [wordt] gestaafd."

In punt II ("Taken") van de aankondiging van het onderzoek worden de werkzaamheden als volgt beschreven: "uitvoering van bewakings- en beveiligingsopdrachten, controle op de organisatie van de rondes die het personeel van de bewakingsfirma verricht, uitvoering van de interne beveiligingsmaatregelen, centraliseren en doorsturen van elke onregelmatigheid en inlichting die het bewakingspersoneel signaleert."

In punt III.B.3 van de aankondiging van het onderzoek staat dat "de […] beroepservaring moet worden aangetoond met een of meer bewijsstukken, bijvoorbeeld de hieronder genoemde:

  • arbeidscontracten of -attesten, aanstellingsbrieven of -bewijzen met een exacte aanduiding van de aard van het werk, die verplicht vergezeld gaan van salarisafrekeningen waaruit duidelijk het begin en het eventuele eind van de beroepservaring blijkt,
  • indien de beroepsbezigheid nog steeds wordt uitgeoefend, de laatste salarisafrekening waaruit de duur van deze bezigheid valt af te leiden,
  • bewijzen van werkzaamheid als zelfstandige (bijvoorbeeld belastingaangifte, BTW-afdracht, inschrijving in het handelsregister, sociale verzekeringen, facturen)”.

In punt XI.2 van de aankondiging van het onderzoek stond dat het sollicitatieformulier en de bewijsstukken uiterlijk op 31 januari 2003 aangetekend moesten worden verzonden.

1.4 De Ombudsman heeft alle documenten die de klager bij zijn sollicitatie had gevoegd (en die het Parlement ook bij zijn standpunt(3) had gevoegd) zorgvuldig bestudeerd. Daarbij heeft hij geconstateerd dat deze documenten niet bewijzen dat de klager over ten minste vijf jaar recente beroepservaring op het gebied van openbare of particuliere algemene beveiliging beschikt zoals in punt II onder "Taken" is omschreven.

1.5 Op grond van het bovenstaande constateert de Ombudsman dat de jury terecht heeft besloten de klager niet tot het onderzoek toe te laten omdat hij niet kon aantonen over ten minste vijf jaar recente beroepservaring op het gebied van openbare of particuliere algemene beveiliging te beschikken. In deze omstandigheden is de aantijging van de klager dat de jury hem onterecht van deelname aan algemeen vergelijkend onderzoek PE/134/C had uitgesloten, niet gegrond. Daarom wordt hier geen wanbeheer vastgesteld.

2 De vermeende vermijdbare vertraging

2.1 Klager beweert dat er sprake is geweest van een vermijdbare vertraging in het antwoord aan hem, dat verzonden zou zijn na de 45 dagen die in het besluit van het Bureau van 10 juli 1997(4) worden genoemd. De klager verzond zijn brief op 6 oktober 2003 en ontving pas op 14 november 2003 een antwoord.

2.2 Het Parlement merkte op dat de jury niet telkens na ontvangst van een klacht vergadert, maar alle dossiers in één vergadering behandelt. De termijn die de jury nodig had om te antwoorden, leek in dit licht alleszins redelijk. Het Parlement wees er ook op dat punt III.A.1 van de gedragscode van het Parlement, waarin staat dat schriftelijke verzoeken aan een administratieve dienst van het Parlement binnen 45 dagen moeten worden beantwoord, alleen betrekking heeft op verzoeken en niet op klachten over een besluit van een jury. Dit punt zou in dit geval dan ook niet van toepassing zijn.

2.3 De Ombudsman maakt uit het dossier op dat de klager zijn verzoek tot heroverweging van zijn sollicitatie op 6 oktober 2003 naar de jury heeft verzonden en dat deze laatste op 12 november 2003(5) heeft geantwoord. De klager heeft deze brief op 14 november 2003 ontvangen, dat wil zeggen een maand en acht dagen nadat hij zijn brief had verzonden.

2.4 Hieruit blijkt dat de jury haar antwoord ruimschoots binnen de in de gedragscode van het Parlement gestelde termijn van 45 dagen heeft verzonden. Daarom werd hier geen wanbeheer door het Parlement vastgesteld. Gezien de omstandigheden vindt de Ombudsman het overbodig verder in te gaan op het argument van het Parlement dat zijn gedragscode in dit geval niet van toepassing is.

3 Conclusie

Op grond van de naar aanleiding van deze klacht door de Ombudsman ingestelde onderzoeken blijkt er geen sprake te zijn van wanbeheer door het Europees Parlement. De Ombudsman sluit derhalve de zaak.

Ook de Voorzitter van het Europees Parlement zal van dit besluit in kennis worden gesteld.

Hoogachtend,

 

Prof. P. Nikiforos DIAMANDOUROS


(1) PB 2002 C 303 A.

(2) De klager verwijst naar punt IIIA.1 van de gedragscode van het Europees Parlement (PB 2000 C 97, blz. 1) waarin het volgende is bepaald : "Het antwoord wordt overeenkomstig het besluit van het Bureau van 10 juli 1997 binnen 45 dagen gegeven in de officiële taal van de Europese Unie waarvan door de verzoeker gebruik wordt gemaakt".

(3) De klager had 20 documenten bij zijn sollicitatie gevoegd: 1) een cv 2) een kopie van zijn identiteitskaart 3) een getuigschrift lager onderwijs 4) een diploma lager secundair onderwijs 5) een attest technisch secundair onderwijs 6) een diploma hoger secundair onderwijs 7) een brevet bediende-typist 8) een militair brevet kandidaat-onderofficier 9) een studieattest onderofficier verdediging 10) een militair brevet kandidaat toegevoegd onderofficier 11) een militair brevet beroepsonderofficier 12) een brevet luchtfuselier 13) een brevet Air Commando 14) een schuttersdiploma 15) een scherpschuttersdiploma 16) een militair ereteken tweede klas 17) een AATTC-trainingscertificaat (VS) 18) publicaties 19) een salarisstrook uit juli 1999 van zijn laatste betrekking 20) een salarisstrook uit november 2002 van zijn huidige betrekking bij de Commissie. Wat de periode van vijf jaar vóór de sollicitatiedeadline van 31 januari 2003 (dat wil zeggen van 31 januari 1998 t/m 31 januari 2003) betreft, vermeldt de klager in zijn cv dat hij van mei 1997 tot oktober 1999 loadmaster op een C‑130 Hercules-transportvliegtuig was. Daarbij was hij verantwoordelijk voor berekeningen aan boord van het vliegtuig, het laden en uitladen van het vliegtuig en voor administratieve formaliteiten. Verder had hij hierbij een bepaalde taak inzake de veiligheid van het personeel aan boord. Vanaf oktober 1999 werkte hij bij de dienst Recruitment (nu EPSO) voor de Europese Commissie.

(4) De klager verwijst naar punt IIIA.1 van de gedragscode van het Europees Parlement (PB 2000 C 97, blz. 1) waarin het volgende is bepaald : "Het antwoord wordt overeenkomstig het besluit van het Bureau van 10 juli 1997 binnen 45 dagen gegeven in de officiële taal van de Europese Unie waarvan door de verzoeker gebruik wordt gemaakt".

(5) De Ombudsman merkt op dat in de brief van de jury twee datums worden vermeld: 11 november 2003 (getypt) en 12 november 2003 (stempel).