You have a complaint against an EU institution or body?

Available languages:
  • Nederlands

Besluit van de Europese Ombudsman inzake klacht 190/2000/OV tegen de Europese Commissie


Straatsburg, 26 juni 2001

Geachte heer B.,

Op 31 januari 2000 hebt u namens de Algemeene Schippers Vereeniging een klacht ingediend bij de Europese Ombudsman met betrekking tot een vordering tot terugbetaling van te veel betaalde sloopbijdragen.

Op 1 maart 2000 heb ik de klacht naar de voorzitter van de Europese Commissie doorgezonden. De Commissie nam op 27 april 2000 een standpunt in, dat ik aan u heb doorgezonden. Ik heb u daarbij ook om eventuele opmerkingen verzocht. Op 12 juli 2000 heb ik uw opmerkingen over het standpunt van de Commissie ontvangen. Op 14 mei 2001 heb ik mij schriftelijk verontschuldigd omdat de behandeling van uw klacht zo lang duurde en u ervan op de hoogte gebracht dat in uw zaak snel een besluit zou worden genomen.

Ik schrijf nu om u de resultaten van het onderzoek mede te delen.


DE KLACHT

Volgens klager ging het om de volgende feiten:

Klager is de Algemeene Schippers Vereeniging - ASV, gevestigd in Rotterdam. De ASV is lid van de Europese Schippersorganisatie (ESO), die de belangen van particuliere schippers verdedigt. De ASV eist de terugbetaling aan de bedrijfstak van te veel betaalde sloopbijdragen.

Van 1990 tot 1998 was er een communautair actieplan voor de sloop van binnenschepen. De bedrijfstak moest de sloop via jaarlijkse sloopbijdragen grotendeels zelf betalen. Door Verordening 718/99/EG van de Raad van 29 maart 1999 werden 'reservefondsen' ingesteld, die werden gestijfd met boetes die voor de bouw van nieuwe schepen moesten worden betaald.

Na afloop van de sloopactie bleek dat er in 1998 voor de sloopbijdragen voor tankschepen, en in 1999 voor die voor drogeladingschepen een financieel overschot was (respectievelijk 7 miljoen en 5,5 miljoen Nederlandse gulden). De Europese Commissie vroeg de bedrijfstak wat er met deze overschotten diende te gebeuren. Er waren twee opties. De te veel betaalde sloopbijdragen konden aan de bedrijfstak worden gerestitueerd of in de (toen nog) op te richten reservefondsen worden gestort. De Commissie en de lidstaten hadden een voorkeur voor de tweede optie.

De bedrijfstak is nooit tot een unaniem voorstel gekomen. Het overgrote deel van de particuliere schippers en rederijen (de Internationale Binnenvaartunie - IBU) wilden hun te veel betaalde sloopbijdrage echter terug. De Commissie besloot de financiële overschotten van de lidstaten en die voor 1999 voor tankschepen te restitueren en de financiële overschotten voor 1998 voor tankschepen en voor 1999 voor drogeladingschepen in het reservefonds te storten.

Klager verzocht de Commissie de te veel betaalde sloopbijdragen alsnog te restitueren. De Commissie hield echter vol dat er een unaniem verzoek van de IBU en de ESO was.

Niet tevreden met dit resultaat schreef klager op 31 januari 2000 naar de Ombudsman en beweerde dat 1) de sloopbijdragen niet waren gebruikt om aan Verordening 1101/89/EEG van de Raad van 27 april 1989, maar aan Verordening 718/99/EG te voldoen, 2) er binnen de bedrijfstak geen unanimiteit bestond om het overschot in het reservefonds te storten, 3) de sector tankschepen (restitutie van het financieel overschot voor 1999) en de drogeladingschepen verschillend werden behandeld en 4) het in onze maatschappij geheel normaal is dat te veel betaalde gelden worden teruggegeven.

HET ONDERZOEK

Het standpunt van de Commissie

Betreffende de eerste bewering merkte de Commissie op dat in Verordening 1101/89/EEG uitdrukkelijk was bepaald dat de kosten van de sloopacties door de bedrijfstak moesten worden gedragen en dat de bedrijfstak jaarlijkse en speciale bijdragen moest betalen om nieuwe schepen in de vaart te brengen ('oud-voor-nieuw-regeling').

In artikel 3 van Verordening 718/99/EG wordt bepaald dat het reservefonds wordt gefinancierd met de financiële overschotten van de tot 28 april 1999 georganiseerde structurele saneringsacties. Dit fonds kan bij ernstige verstoring van de markt voor passende maatregelen als sloopacties worden gebruikt. Wanneer de binnenvaartorganisaties daar unaniem om verzoeken, kan het ook voor stimulerende maatregelen worden gebruikt zoals die welke in artikel 8 van deze verordening worden genoemd (zie de reactie van de bedrijfstak van 20 maart 1998 op het werkdocument van de Commissie van 22 januari 1998).

De bedrijfstak (de ESO, de Europese Schippersorganisatie, en de IBU, de Internationale Binnenvaartunie, de twee organisaties die de bedrijfstak op communautair niveau vertegenwoordigen) wilde voor de toekomst namelijk over een reservefonds beschikken met financiële middelen om, met name door middel van sloopacties, bij ernstige verstoring van de markt overcapaciteit te bestrijden. De Commissie heeft de groep deskundigen 'structurele sanering van de binnenvaart' regelmatig geraadpleegd en een verordening voorgesteld waarmee de wensen van de bedrijfstak in grote lijnen werden ingewilligd. Vervolgens heeft de Raad via de gebruikelijke procedures zijn politieke goedkeuring aan dit voorstel verleend. Daarom is er geen sprake van een afwijking inzake het gebruik van de bijdragen voor sloopdoeleinden overeenkomstig Verordening 1101/89/EEG.

Betreffende de tweede bewering dat er binnen de bedrijfstak geen unanimiteit was om de overschotten in het reservefonds te storten, merkte de Commissie op dat, in tegenstelling tot hetgeen klager beweert, de beroepsorganisaties die de bedrijfstak op communautair niveau vertegenwoordigen, unaniem met de storting van de financiële overschotten van de tot en met 28 april 1999 gefinancierde sloopacties in het reservefonds hadden ingestemd. De Commissie verwees naar een brief van de secretaris van de IBU van 30 september 1997, een brief van de voorzitter van de ESO van 14 oktober 1997 en een gezamenlijk standpunt van deze twee organisaties van maart 1998.

Op basis van dat gezamenlijk standpunt heeft de Commissie op 28 september 1998 haar voorstel voor een verordening van de Raad goedgekeurd (COM(98)541 def.). De Commissie wees erop dat de Algeemene Schippers Vereeniging één van de vele bij de ESO aangesloten nationale organisaties is en dat de ESO, zoals elke representatieve organisatie op Europees niveau, het standpunt van de meerderheid van haar leden aan de Commissie moet overbrengen, al deelt de ASV dat standpunt niet altijd.

Uit het voorgaande volgt dat de bedrijfstak er op het moment van de goedkeuring van het voorstel van de Commissie unaniem mee instemde dat de financiële overschotten van de tot en met 28 april 1999 uitgevoerde sloopacties in het reservefonds werden gestort.

Betreffende de derde bewering over de verschillende behandeling van tankschepen, waarvoor het vermeende overschot voor 1999 werd terugbetaald, en drogeladingschepen merkte de Commissie op dat tijdens de vergadering van de groep deskundigen 'structurele sanering van de binnenvaart' van 28 september 1998, de bedrijfstak heeft verklaard dat hij uitdrukkelijk en unaniem om twee aparte rekeningen (drogeladingschepen en tankschepen) had verzocht en had gevraagd dat het overschot van de tankschepen in het toekomstige reservefonds werd gestort.

Tijdens de vergadering van de groep van deskundigen van 12 februari 1999 is het vraagstuk van de financiële overschotten van de sloopacties van 1996-1998 opnieuw aan de orde gesteld. Wat de drogeladingschepen en tankschepen betreft, leek de bedrijfstak over zijn geheel genomen voorstander te zijn van storting in het toekomstige reservefonds, waarbij echter werd verzocht om terugbetaling van de bijdragen voor de tankschepen voor 1999, omdat deze niet voor de sloopacties 1996-1998 waren gebruikt en omdat de economische situatie van deze sector als moeilijker werd beoordeeld dan die van de sector drogeladingschepen.

De Commissie heeft dan ook, overeenkomstig artikel 6 van Verordening 1101/98/EEG, besloten de jaarlijkse bijdragen voor tankschepen voor 1999 op nul vast te stellen (Verordening 812/99/EG van de Commissie van 19 april 1999).

Uit het voorgaande volgt dat de verschillende behandeling van drogeladingschepen en tankschepen het gevolg is van een verzoek van de bedrijfstak en dat dit verschil uitdrukkelijk in Verordening 718/99/EG is opgenomen. De terugbetaling voor tankschepen had uitsluitend betrekking op de jaarlijkse bijdragen 1999, niet op het overschot als geheel, en de bedrijfstak heeft hierom unaniem verzocht.

Betreffende de vierde bewering dat het niet meer dan normaal is dat te veel ontvangen geldsommen worden terugbetaald, merkte de Commissie op dat de Raad heeft besloten de overschotten in het reservefonds te storten (artikel 3 van Verordening 718/99/EG), en dat die overschotten één van de bronnen zijn waaruit het fonds wordt gefinancierd. Sedert de inwerkintreding van deze verordening (29 april 1999) is het niet meer mogelijk deze sommen terug te betalen. Uit het voorgaande volgt dat de Commissie de communautaire wetgeving strikt heeft nageleefd.

De opmerkingen van klager

Klager merkte op dat zijn klacht uitsluitend betrekking heeft op het feit dat de binnenvaartondernemers de kosten voor de sloopacties moesten betalen. Deze gelden waren bestemd voor het slopen van schepen in de periode 1989-1992.

Klager verklaarde dat zowel de ESO als de IBU hadden gevraagd de financiële middelen aan te wenden om, met name door middel van sloopacties, de overcapaciteit te bestrijden. De ESO wilde dit bij voorkeur in 2000 en 2002 en verzocht het resterende geld naar sloopronde drie door te schuiven. De IBU was het daarmee eens. Deze extra sloopronde is door de Commissie niet gehonoreerd. Het ziet er ook niet naar uit dat er in 2003 een sloopactie komt.

De financiële overschotten dienen nu een geheel ander doel, waarvoor geen instemming was gegeven. Klager is het niet eens met het antwoord van de Commissie dat de wensen van de bedrijfstak in grote lijnen werden ingewilligd. Er waren immers nog veel gegadigden die hun schip wilden laten slopen, waarvoor nog geld over was. Klager is het niet eens met het standpunt van de Commissie ten aanzien van zijn bewering dat het niet meer dan normaal is dat te veel betaalde sommen worden terugbetaald.

HET BESLUIT

1 De bewering betreffende de maatregelen van Verordening 718/99/EG

1.1 Klager beweerde dat de sloopbijdragen niet waren gebruikt om aan Verordening 1101/89/EEG van de Raad van 27 april 1989(1), maar aan Verordening 718/99/EG(2) te voldoen. De te veel betaalde sloopbijdragen hadden moeten worden terugbetaald in plaats van in het reservefonds te worden gestort.

1.2 Het standpunt van de Commissie was dat in artikel 3 van Verordening 718/99/EG wordt bepaald dat het reservefonds met de financiële overschotten van de tot en met 28 april 1999 georganiseerde structurele saneringsacties wordt gefinancierd en dat dit in overeenstemming is met Verordening 1101/89/EG, die in het gebruik van de bijdragen voor sloopacties voorziet.

1.3 Klager heeft geen bewijs voorgelegd om de geldigheid van Verordening 718/99/EG of de interpretatie en toepassing ervan door de Commissie te betwisten. De klacht lijkt dan ook over de verdiensten van Verordening 718/99/EG te gaan, waarin wordt bepaald dat de te veel betaalde sloopbijdragen in het reservefonds worden gestort.

1.4 Op basis van het onderzoek van de Ombudsman lijken de andere klachten en eisen van de klager (bewering 3 betreffende de verschillende behandeling van tankschepen en drogeladingschepen en bewering 4 betreffende de vermeende niet-terugbetaling van het overschot) eveneens de verdiensten van Verordening 718/99/EG te betreffen.

1.5 De Europese Ombudsman herinnert aan zijn Jaarverslag 1995, waarin staat dat het niet zijn taak is communautaire wetgeving als verordeningen en richtlijnen te onderzoeken op hun verdiensten. Het onderzoek van de Ombudsman heeft daarom geen wanbeheer van de Commissie aan het licht gebracht.

2 De vermeende afwezigheid van een unaniem voorstel van de bedrijfstak om het overschot in het reservefonds te storten

2.1 Klager beweerde dat er in de bedrijfstak geen unanimiteit was om het overschot in het reservefonds te storten en merkte op dat de meeste particuliere schippers en rederijen de te veel betaalde bijdragen terugwilden. De Commissie verklaarde dat de representatieve beroepsorganisaties op communautair niveau het unaniem eens waren om het financiële overschot van de tot en met 28 april 1999 georganiseerde sloopacties in het reservefonds te storten. Ze verwees naar de desbetreffende brieven van de organisaties en naar een gemeenschappelijk standpunt dat als bijlage bij haar standpunt is gevoegd.

2.2 Uit de documenten van het dossier blijkt dat de Commissie bij de goedkeuring van haar voorstel voor een verordening van de Raad (COM(98)541 def.) met het standpunt van de bedrijfstak voldoende rekening heeft gehouden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de brief van 30 september 1997 aan de Commissie, waarin de secretaris van de Internationale Binnenvaartunie (IBU) instemde met de oprichting van een reservefonds dat vooral zou worden gefinancierd met middelen die tijdens de structurele saneringsactie 1996-1998 niet werden gebruikt. In zijn brief van 14 oktober 1997 aan de Commissie verklaarde de voorzitter van de Europese Schippersorganisatie (ESO), waarvan klager lid is, dat twee maatregelen dienden te worden genomen. De 'oud-voor-nieuw-regeling' moest worden voortgezet en er moest een reservefonds voor het slopen van de overcapaciteit worden opgericht. In hun gezamenlijk standpunt van 20 maart 1998 verklaarden de IBU en de ESO ten slotte dat de nieuwe verordening voor het stijven van het reservefonds in andere bijdragen en financiële maatregelen dan de jaarlijkse en speciale bijdragen moest voorzien.

2.3 Op basis van het bovenstaande merkt de Ombudsman op dat de representatieve beroepsorganisaties op communautair niveau hebben ingestemd met de oprichting van een reservefonds overeenkomstig de nieuwe verordening. Toen de Commissie op 28 september 1998 haar voorstel goedkeurde voor Verordening 718/99/EG, waarin wordt bepaald dat het reservefonds met de overschotten van de structurele saneringsacties tot en met 28 april 1999 wordt gefinancierd, hield ze met dit standpunt rekening. Met betrekking tot dit deel van de zaak is er daarom geen sprake van wanbeheer.

3 Conclusie

Op basis van het onderzoek van de Europese Ombudsman met betrekking tot deze klacht bleek dat er geen sprake was van wanbeheer van de Europese Commissie. Derhalve sloot de Ombudsman de zaak.

VERDERE OPMERKING

De Ombudsman merkt op dat klager bij het Europees Parlement een verzoekschrift betreffende Verordening 718/99/EG kan indienen.

De voorzitter van de Europese Commissie zal van dit besluit op de hoogte worden gebracht.

Hoogachtend,

 

Jacob SÖDERMAN


(1) Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad van 27 april 1989 betreffende de structurele sanering van de binnenvaart, PB 1989 L 116/25.

(2) Verordening (EG) nr. 718/99 van de Raad van 29 maart 1999 betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot, met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren, PB 1999 L 90/1.